Thuissituatie kinderen

Autisme wordt het vaakst pas rond het begin van de basisschool ontdekt, maar dat kan ook veel later zijn. Bijna altijd begint de opvoeding dan ook thuis. Meestal komt de hulpverlening zeer traag op gang en is de periode rondom de diagnose rommelig.

De draagkracht-draaglastbalans van gezinnen waarin autisme voorkomt is doorgaans ongunstig.
De draaglast is groot omdat ouders het vooral moeilijk hebben met kinderen die zich voor contact afsluiten; ze zijn daarnaast ook vaak ongezeglijk en soms agressief. Veertig procent van de ouders gaat minder werken, zoekt werk beneden hun niveau of stopt helemaal als het kind nog heel jong is. De andere kinderen komen vaak aandacht tekort en hebben uiteraard ook zelf vaak last van de gedragsproblemen van hun autistische broer of zus.

De draagkracht is onder andere minder dan gemiddeld omdat men vaak erfelijk is belast. In 45% van de gezinnen van de deelnemers aan de nva-enquête (2008) heeft meer dan één gezinslid autisme, vooral ouders en broers. Ongeveer een derde (of meer) van de moeders heeft depressieve verschijnselen. Opmerkelijk genoeg brengt een aantal gezinnen het er heel goed af; deze ouders vinden geregeld dat hun autistische kind hun leven heeft verrijkt.

Uit de genoemde enquête blijkt ook dat 94% van de jeugdigen beneden de 23 jaar nog bij hun ouders woont en van de volwassenen 30%. Globaal gesproken woont tussen de helft en driekwart van iedereen met een autismediagnose in het ouderlijk huis. Van de jeugdigen verblijft een klein percentage – bijna alleen degenen die absoluut niet thuis kunnen wonen – in de verstandelijk gehandicaptenzorg of de psychiatrie. Zie tabel

nva-enquête (2008)
NVA, Een plek om te leven. Een onderzoek naar de leefsituatie van mensen met autisme, Bilthoven, NVA, 2008.
error: