Thema ‘geur’

‘Geur’ is een thema bij het hoofdstuk ‘inrichting’. (Zie De aanbevelingen.)
Over reuk en autisme bestaat weinig wetenschappelijk onderzoek, maar in de behandelpraktijk is overgevoeligheid voor bepaalde geuren een bekend gegeven. Volgens schatting lijdt een derde van de mensen met autisme aan een overgevoeligheid voor geur. Een aanwijzing dat geur desondanks niet altijd hoge ogen gooit, vinden we in een enquête die Magda Mostafa afnam aan ouders en leerkrachten van een aantal autistische kinderen. Hun werd gevraagd welke van zes architectonische of ruimtelijke factoren op de eerste plaats kwam naar de invloed op hun kinderen en leerlingen. Geur was de enige factor die voor niemand op de eerste plaats kwam. Dat wil niet zeggen dat geur onbelangrijk werd bevonden, maar dat andere zaken (vooral lawaai en ruimtelijke indeling) op de eerste plaats komen.

De impact van geur wordt meer invoelbaar als we bedenken dat er geen ontkomen aan is. Van visuele prikkels kan men zich afwenden, aanraking en vies voedsel zijn te vermijden, geluid kan men nog enigszins buitensluiten met oordoppen, maar er is geen verweer tegen een onaangename geur in een ruimte waar men perse moet zijn. (De wasknijper op de neus misschien daargelaten.)

Geurgevoeligheid is vaak selectief en betreft dan alleen specifieke geuren. Naarmate het autisme ernstiger is, is over het algemeen de overgevoeligheid voor geur ook groter. Donna Williams introduceert ‘Jake’ die aan sensorische hypergevoeligheid lijdt en parfums onverdraaglijk vindt. Hij vermijdt samen eten met anderen wegens de geur van zijn tafelgenoten en de geur van hun maaltijd.
Ook bij minder ernstig autisme kunnen zulke ervaringen het dagelijks leven veel meer ontregelen dan in gevallen waarin een gewoon kind iets niet lust.

Een van de medewerkers van het Kannerhuis vertelt over een van haar cliënten: ‘Ze heeft heel veel moeite om in het gebouw van de poli te komen of te blijven omdat ze overlast ervaart van de verschillende parfums of aftershaves die medewerkers op doen, en van de etensluchten in het gebouw.
Een andere vrouw heeft enorme moeite met kantoorgebouwen omdat ze de geur van de tapijten en apparaten als onverdraaglijk ervaart.’

Een architect die veel met het Kannerhuis samenwerkt, wijst er nog op dat in nieuwbouw vaak een geur hangt van verf en tapijt, vooral afkomstig van de tapijtlijm. Indien problematisch, is uitvoerige ventilatie vooraf aan te raden.

Soms kan de bron van onaangename geuren dus worden vermeden of buitengehouden. Op veel plaatsen zoals in de keuken of op het toilet kan dat niet. Dat geldt ook voor ruimten waar veel mensen bijeen zijn, waaronder scholen, aangezien lichaamsgeur een van de belangrijkste stankbronnen is.

Lichaamsgeur
Al meer dan een eeuw geleden werd het verband vastgesteld tussen de CO2-concentratie in een ruimte (zie de volgende paragraaf) en de waargenomen lichaamsgeuren. Onder kinderen is hiernaar geen onderzoek gedaan; volwassenen ervaren over het algemeen geen geurhinder bij een concentratie tot 1500 ppm (deeltjes per miljoen). De gemiddelde Nederlandse basisschool heeft echter waarden die 500 ppm hoger liggen.
Een Deense studie vond dat 20% van de studenten bij het betreden van de collegezaal de lichaamsgeur al ‘onacceptabel’ vond bij 600 ppm CO2 ; bij 1500 ppm liep dat percentage op tot 30.
Diverse onderzoeken komen steeds tot de bevinding dat lichaams- en ook andere geuren zeer hinderlijk zijn bij het betreden van een ruimte, maar dat er vrij snel gewenning optreedt, geur-adaptatie genoemd. Bedenk dat dit alles geldt voor mensen in het algemeen.

De luchtkwaliteit op scholen
Het uitgangspunt voor de vaststelling van de luchtkwaliteit is de kooldioxide- ofwel de CO2-concentratie. Niet omdat deze stof zelf schadelijk is, maar omdat deze de zuurstof verdringt en andere stoffen waaronder stinkende een kans geeft. De norm voor de CO2-concentratie op scholen is 1200 ppm (deeltjes per miljoen), terwijl de gemiddelde concentratie in Nederlandse scholen 2000 ppm bedraagt. Maar liefst 80 tot 88% van de Nederlandse klaslokalen overschrijdt de norm. Als gevolg daarvan zijn klachten als geurhinder, oogirritatie, hoofdpijn en meer dan normale vermoeidheid naast veel andere gezondheidsklachten geconstateerd. Het verzuim wordt erdoor bevorderd en de leerprestaties gaan erdoor achteruit. Beide zijn aangetoond, maar het onderzoek naar de leerprestaties laat grillige uitkomsten zien en verdient daarom meer studie.

De Gezondheidsraad beschouwt geurhinder als een gemis aan welbevinden van zowel leerlingen als leerkrachten, dat zoveel mogelijk beperkt moet worden, ook bij het binnengaan van de klas. Dit uiteraard tegen de achtergrond van de zeer algemene en zeer forse overschrijding van de norm. De raad wijst op gevoelige groepen, waaronder mogelijk leerlingen met chronische hoofdpijn en met leerproblemen. Ook merkt hij op dat ‘een paar procent van de ondervraagden ook hinder rapporteert bij zeer lage blootstelling’.
Onder die laatstgenoemde ‘paar procent’ zijn ongetwijfeld autistische leerlingen met een hypersensitiviteit voor geur. Verder kan men zich afvragen of de gewenning aan akelige geuren bij leerlingen met autisme wel werkt. Men kan daarbij denken aan Schakelproblemen en aan andere mechanismen die bijdragen aan een algemeen gebrek aan flexbiliteit.

Maatregelen
‘Geurbeleid’ komt neer op het buiten houden, voorkomen, wegnemen of ‘opsluiten’ van als onprettige beleefde geuren, allemaal zaken die moeilijk te realiseren zijn in een woning, school of ander gebouw.
In alle gevallen waarin het voorkomen van subjectief beleefde stank niet in voldoende mate mogelijk is, is goede ventilatie verreweg de meest effectieve maatregel.

*
weinig

Volgens Baron-Cohen, Simon, Emma Ashwin, Chris Ashwin, Teresa Tavassoli and Bhismadev Chakrabarti, ‘Talent in autism: hyper-systemizing, hyper-attention to detail and sensory hypersensitivity’, In: Philosophical Transactions of Royal Society. Biological Sciences (2009) (July), 364, 1377–1383.
Mostafa
Mostafa, Magda, ‘An Architecture for Autism: Concepts of design intervention for the autistic user’, In: Archnet-IJAR, International Journal of Architectural Research 2(2008) 1 (March) 189-211.
Williams
Williams, Donna, Autism – An Inside-Out Approach, London and Philadelphia, Jessica Kingsley Publishers, 1996.
KannerhuisLichaamsgeur
Deze en de volgende paragraaf is grotenddeels ontleend aan een rapport van de Gezondheidsraad over binnenluchtkwaliteit in basisscholen (2010). Zie hier voor dat rapport.
error: