Thema ‘locatie’

‘Locatie’ is het enige thema bij het gelijknamige hoofdstuk ‘Locatie’. (Zie de aanbevelingen.) Het heeft betrekking op de beste locatie voor een woning, school of ander gebouw dat door mensen met autisme wordt gebruikt. Dat kan over nieuwbouw gaan en de besluitvorming van bv. besturen daarover, maar ook over de beste plek voor een huurhuis of de school met de prettigste locatie.

De locatie van een huis, school, behandel- of verblijfsinstelling moet uiteraard aansluiten bij de individuele behoeften van de betreffende. We kunnen daarbij denken aan drie ruime gebieden: de fysieke en visuele structuur, over- en ondergevoelige zintuigen en sociale mogelijkheden en beperkingen. Elk van die gebieden correspondeert met een aantal autistische en ego-beperkingen. (Zie autisme-kenmerken.)
De stelregel is om steeds voor een zo gewoon mogelijke omgeving te kiezen, tenzij er overtuigende redenen zijn waarom dit niet kan. Bij het Dr. Leo Kannerhuis hanteert men de regel ‘zo gewoon als kan, zo bijzonder als nodig’. 

De locatievoorkeuren kunnen enigszins worden gespecificeerd uitgaande van levensfasen. Kinderen, jongeren en volwassenen hebben over het algemeen uiteenlopende ruimtelijke behoeften. Kinderen hebben speelruimte en een eigen terrein nodig, jongeren moeten de kans krijgen om op een bij hen passend niveau sociaal te oefenen en maatschappelijk deel te nemen. Volwassen nemen maatschappelijk deel, maar dat in zeer wisselende mate, variërend van nauwelijks tot nagenoeg of tijdelijk volledig. Al deze verschillen werken door in de eisen die aan de ruimtelijke omgeving van de woningen en andere gebouwen en dus aan de locatie moeten worden gesteld.

Het ene uiterste van het autistisch spectrum stelt de hoogste eisen aan de ruimtelijke omgeving en dus ook aan de locatie van gebouwen waar men verblijft, werkt en onderwijs krijgt. Men denke daarbij aan een rustige, veilige, prikkelarme en groene omgeving. Verblijfhuizen moeten over gemakkelijk bereikbare voorzieningen voor dagbesteding en ontspanning kunnen beschikken en goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.

Voor behandelhuizen geldt vaak hetzelfde, maar daarbij speelt wel het toekomstperspectief van de bewoners een belangrijke rol. De oefenmogelijkheden moeten passen bij het verwachte niveau van de toekomstige maatschappelijke participatie. In het uiterste geval kan een behandelinstelling dan ook in een stedelijke omgeving zijn gevestigd.

Voor gezinnen met een of meer autistische leden en ook voor zelfstandig wonenden denke men aan een rustige, vriendelijke, groene omgeving met voorzieningen in de buurt, zoals winkels en openbaar vervoer.

Maar als gezegd, hangt dit alles af van de individuele behoeften, zodat de variatie aan geschikte locaties groot is. In uiterste gevallen is de hectiek van een grote stad aangewezen voor de een, terwijl de ander een extreem geïsoleerde plek op het platteland nodig heeft. Precies hetzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor de ideale schoollocatie.

Bij dit alles dient men tot slot te bedenken dat het algemene uitgangspunt in de behandeling en omgang met autisme is dat mensen op het spectrum veel kunnen leren, maar dat er altijd een moment komt dat er aanpassing van de omgeving nodig is. De fysieke omgeving kan worden aangepast voor zover het gaat om gebouwen, woningen en het aangrenzende terrein, maar op de ruimere omgeving heeft de architectuur geen vat. Op dat punt is het dus zaak te kiezen uit wat er voorhanden is. Bijkomende overwegingen liggen daarom onder andere in de afgrenzing met de omgeving en in het omgaan met het dilemma tussen teveel en te weinig confrontatie met de ruimere samenleving.

*Kannerhuis

error: