Thema ‘temperatuur’

‘Temperatuur’ is een thema bij het hoofdstuk ‘Bouwen en indelen’ (Zie de aanbevelingen).

Inleiding
Zoals bij alle warmbloedige dieren, dient ook de lichaamstemperatuur van mensen min of meer constant te blijven. De kerntemperatuur, d.w.z. die van het dieper liggende weefsel kan slechts een paar graden van de ideale temperatuur afwijken die gemiddeld tussen de 35,5 en 37,8 graden Celsius ligt.
Wanneer de omgevingstemperatuur hoger of lager ligt, neemt het lichaam dat waar en worden er corrigerende acties in gang gezet. Veel daarvan zijn bewust of semibewust gedrag, zoals kleren aan- of uittrekken, de thermostaat lager of hoger zetten, naar buiten of naar binnen gaan, iets warms of kouds drinken. Veel andere zijn geheel onbewust, want van fysiologische aard. Is de omgevingstemperatuur te laag, dan vernauwen de bloedvaten, gaan we rillen, krijgen we kippenvel en komen er ook chemische processen op gang waardoor we meer gaan verbranden. Is het te warm dan verwijden de vaten zich, gaan we zweten, worden we sloom en komen er interne processen op gang die ons metabolisme vertragen.
De voorkeuren voor een bepaalde temperatuur verschillen voor dezelfde persoon met de tijd van de dag, gewenning en activiteitenniveau. Tussen mensen zijn er ook aanzienlijke verschillen wegens dingen als het activiteitenniveau (oude mensen hebben het vaker koud, kinderen vaker warm), de dikte van de vetlaag van de huid, en ook door genetische aanleg, culturele en climatologische verschillen.
Omgevingen die te koud of te warm zijn, hebben een flinke invloed op het humeur en het functioneren. Als het te warm is worden mensen irritabel en sociaal intolerant, gaan ze minder presteren en hebben ze slaapproblemen. Is het te koud dan is het in- en doorslapen problematisch. ‘Thermisch comfort’ heeft dus een groot psychologisch en sociaal belang.

Autisme en omgevingstemperatuur
Mensen met autisme zijn vaak over en/of ondergevoelig voor temperatuur en kunnen daarom onderkoeld of oververhit raken.
In de reeks van waarnemen naar gedragsmatig en fysiologisch corrigeren, doen zich op twee van deze drie punten bij mensen met autisme geen afwijkingen voor.
Het waarnemen van de omgevingstemperatuur is onderdeel van het zeer complexe tastsysteem. Er bestaan sensoren net onder het huidoppervlak die gespecialiseerd zijn in temperatuurwaarneming. Daarnaast zijn er ook tastcellen die een andere hoofdtaak hebben maar ook aspecten van temperatuur meenemen. Via het ruggenmerg gaan de signalen eerst naar de thalamus, de poort van de hersenschors die signalen selecteert en naar de juiste plaats doorstuurt. Vervolgens gaan de prikkels naar de sensomotorische cortex waar alle tastprikkels worden verwerkt en daarbinnen naar de gebieden die het betreffende deel van het lichaam vertegenwoordigen. (Zie Linden en ook Dunn.) Naar alle waarschijnlijkheid zijn er bij mensen met autisme geen afwijkingen in de primaire waarneming van temperatuurprikkels en ook niet in de doorgifte naar de sensomotorische cortex. Ook in de fysiologische reacties van het lichaam die de temperatuur bv. door vernauwing of verwijding van de bloedvaten corrigeren, doen zich bij mensen met autisme geen afwijkingen voor; mensen met autisme krijgen kippenvel, zweten en rillen als ieder ander.
Het probleem zit hem in het corrigerende (semi-) bewuste gedrag. Zoals bij (bijna) alle zintuiglijke afwijkingen van mensen met autisme doen zich afwijkingen voor in de communicatie tussen hersencellen, hetgeen leidt tot modulatieproblemen, te vergelijken met de volumeregeling van een geluidsinstallatie. Het warmte- of koudesignaal is dan te zwak (hypo-) of te sterk (hypersensitiviteit), waarbij het ook mogelijk is dat het signaal bij een individu voor kou te sterk is maar voor warmte te zwak, en omgekeerd. In deze zin kunnen we spreken van een afwijkende temperatuurbeleving. Deze maakt dat men de thermische realiteit onjuist beleeft en daarom niet de juiste maatregelen neemt, zoals de verwarming bijstellen of meer dan wel minder kleding aantrekken.

In het dagelijks leven van mensen met autisme leidt deze afwijkende temperatuurbeleving tot allerlei problemen waaraan slechts ten dele met temperatuurregulatie en de verwarming en koeling van woningen en gebouwen tegemoet kan worden gekomen.

In het ouderlijk huis
In gezinsverband kan over- of ondergevoeligheid voor warmte of kou ertoe leiden dat het autistische gezinslid het stelselmatig warmer of kouder heeft dan de anderen. Wegens het veelvoorkomende gebrek aan inlevingsvermogen, soms nog gevoegd bij rigiditeit, kunnen er conflicten ontstaan over de ideale temperatuur in huis. Dat wil zeggen de stand van de thermostaat, open of gesloten ramen of gordijnen (invallend zonlicht, broeikaseffect) en zo meer. De voorkeuren van gezinsleden die niet autistisch zijn en geen afwijkende reacties op de omgevingstemperatuur hebben, zijn ook beter voor het lichamelijk functioneren van het gezinslid met autisme. Het kan goed zijn om tegemoet te komen aan eigenaardige autistische voorkeuren, maar dat mag niet ten koste gaan van het thermische comfort van de anderen. In de onderlinge omgang is de aanbeveling om er geen al te groot punt van te maken. Zet bijvoorbeeld de ramen af en toe tegen elkaar open, trakteer op ijs, verhuis het matras naar een koelere of warmere plek of wees nog creatiever.
Wat de bouwkundige en technische voorzieningen betreft is het zaak om extra aandacht te besteden aan een thermisch klimaat binnen nauwe grenzen.

In een instelling
In het Kannerhuis lopen jongeren in de winter soms in een T-shirt en in de zomer met een fleece trui. Menno heeft een verstoorde temperatuurbeleving en doet daarom zijn korte broek elk jaar volgens de kalender op 21 juni aan. Anderen functioneren zomer en winter volgens hetzelfde ritueel en in hetzelfde tempo, in plaats van ’s zomers wat kalmer aan te doen. In de eigen instellingskamer hebben jongeren soms de neiging de verwarming het hele jaar heel hoog of heel laag af te stellen. Ook begrijpt men niet altijd dat men oververhit raakt, zoals van het broeikaseffect dat optreedt wanneer de zon lang op grote ramen staat.
Wegens de grote individuele verschillen in temperatuurbeleving zijn hierover niet veel aanbevelingen te doen die voor iedereen gelden. Doorgaans is de meest verantwoorde oplossing om maatregelen te treffen die het algemene thermische comfort bevorderen en instellingsbewoners dan ook geen ruimte te bieden daarvan in hun eigen kamer al teveel af te wijken.

Op school
Wat de situatie op scholen betreft beperkt de Gezondheidsraad zich tot algemene uitspraken, waaronder dat 45% van de leerkrachten het in de zomer ‘vaak’ te warm heeft in het lokaal. En dat een hoge temperatuur kan leiden tot een onbehaaglijk gevoel, hoofdpijn en vermoeidheid. Omtrent het effect op de leerprestaties aarzelt de Gezondheidsraad. Volgens een publicatie van de Tu Delft bestaat daarover echter brede overeenstemming.
Over het thermisch comfort op scholen zijn heel moeilijk algemene uitspraken te doen omdat het maar heel zelden voorkomt dat klassen de hele dag kouder dan 19° zijn (de officiële ondergrens) of de hele dag warmer dan 25° (bovengrens). Evenmin bestaan er afspraken in de trant van ‘het thermisch comfort is beneden de maat als het 25% van de tijd te koud en/of te warm is’.

In klassen zonder luchtbehandeling is de temperatuur altijd wisselend; deze wordt bepaald door de hoogte van de ruimte, de aanwezigheid van verwarmende en koelende oppervlakken, zonlichtinstraling en luchtstromen. Te koud is het vooral aan het begin van de dag omdat de temperatuur oploopt wegens de lichaamswarmte van de aanwezigen. In de loop van de schooldag wordt het geregeld te warm.
Om toch tot een ruwe indruk te komen van het thermisch comfort op Nederlandse scholen is er een secundaire analyse uitgevoerd van onderzoek naar negen Nederlandse scholen van Boerstra e.a. Deze komt tot de conservatieve schatting dat het op een bepaald moment gemiddeld in een kleine 40% van alle Nederlandse scholen te warm of (veel minder vaak) te koud is. Autistische leerlingen met een hypogevoeligheid voor temperatuur zullen die situaties niet bewust onaangenaam vinden, maar dat wil niet zeggen dat ze er geen last van hebben en daardoor geen onwelbevinden ervaren. De minder voorkomende hypersensitiviteit voor warmte, kou of beide betekent dat de nadelige effecten van een te hoge of te lage temperatuur bij autistische jongeren extra hard aankomen.
Daarbij komt het geregeld voor dat autistische leerlingen, vanuit hun beleving van de temperatuur, vragen de verwarming lager of hoger zetten of de ramen te openen of te sluiten. Het is belangrijk dat leerkrachten op de hoogte zijn van de afwijkende temperatuurbeleving van hun autistische leerlingen, opdat ze daarmee adequaat kunnen omgaan.

Aanbevelingen
In al deze contexten is de boodschap dezelfde:

  • Het is belangrijk dat ouders, behandelaars, leerkrachten en anderen die met mensen met autisme te maken hebben op de hoogte zijn van hun afwijkende temperatuurbeleving;
  • Het is goed aan speciale voorkeuren t.a.v. de omgevingstemperatuur tegemoet te komen, zolang een algemeen thermisch comfort daar niet onder lijdt;
  • Bouwkundige en technische voorzieningen van invloed op de binnentemperatuur dienen het thermisch comfort sterker dan gebruikelijk te bevorderen.

 

*

climatologische

Men vond zelfs verschillen in de voorkeurstemperatuur van leerlingen in een Engelse (16,5°) en een Singaporese (28,8°) schoolklas van meer dan 12° C. Zie Brager, Gail S., Richard J. de Dear, ‘Thermal adaptation in the built environment: a literature review’, In: Energy and Buildings 27(1998) 83-96. Summary URL.
omgevingstemperatuur
Het gaat hier over de omgevingstemperatuur. Andere problemen met een afwijkende temperatuurbeleving waardoor men zich bv. gemakkelijk brandt aan heet water, het fornuis of de verwarming, komen elders ter sprake.
somatosensorische cortex
Zie hier.
Linden
Linden, David, J., Touch: The Science of Hand, Heart and Mind, UK, Viking/Penguin, 2015. (Podcast daarover.)
KannerhuisGezondheidsraad
Gezondheidsraad, Binnenluchtkwaliteit in basisscholen. Den Haag, Gezondheidsraad, 2010. (download hier)
TU Delft
Meijer, A., E. Hasselaar, C.A.M. Snepvangers, Literatuurstudie scholen en kindercentra. Binnenmilieu, gezondheid en leerprestaties, Delft, Onderzoeksinstituut otb, Technische Universiteit Delft, 18 juni 2007.
Boerstra e.a.
Boerstra, A.C., L. Haans, F. Van Dijken, Literatuuronderzoek binnenmilieu en energiegebruik in Nederlandse scholen, Rotterdam, BBA Binnenmilieu, Onderzoek & Advies, 2006. Zie verder Schrameijer, Flip, Met het oog op autisme. Bouwen & inrichten voor mensen met autisme, Doorwerth, Dr. Leo Kannerhuis, november 2013.(eBook)

 

error: